Biomassa Maïs Rendabiliteit

Rendabiliteit

 

Wat is goede energiemaïs?

Vaak wordt gekozen voor halflaat tot (zeer) laat afrijpende rassen. Het achterliggende idee daarbij is dat deze rassen later in bloei komen en dus een langere vegetatieve groei kennen: ze groeien over het algemeen sterker uit, hebben dikkere stengels en meer bladmassa. Ze produceren met andere woorden meer biomassa. Dit gaat wel een stuk ten koste van het kolfaandeel. Sommige zaadhuizen bieden energiemaïsrassen aan die naar voedermaïsnormen zéér laat zijn. Deze rassen hebben duidelijk een hoog opbrengstpotentieel, maar zijn als ruwvoeder minder geschikt omdat ze minder goed scoren op verteerbaarheid. Dit betekent evenwel niet dat ze ook minder goed zouden presteren op vlak van vergistbaarheid …

Tenslotte hangt de rassenkeuze ook af van de teeltomstandigheden. Zijn deze minder optimaal, bv. wat vochtvoorziening in de bodem betreft of omdat u maïs zaait na een voorjaarssnede raaigras of snijrogge, kiest u beter voor een vroege - halfvroege voedermaïs dat zijn potentieel heeft bewezen, dan de extremen op te zoeken door te opteren voor een late energiemaïsvariëteit. Dit kunt u wel doen indien u erg vroeg kan zaaien (vanaf 20 april), in een bodem met een goede vochtvoorziening en waarbij u de teelt in het najaar voldoende lang kan aanhouden. Een voldoende hoog drogestofgehalte (> 29 %) blijft immers essentieel om de waardevolle biomassa niet terug te verliezen onder de vorm van silosappen in de kuil.

De meeropbrengsten biomassa die u kunt genereren met latere variëteiten hangen sterk af van het groeiseizoen: in goede groei-omstandigheden kunnen de meeropbrengsten uitgesproken zijn terwijl bv. in koude of droge groeiomstandigheden dit veel minder het geval zal zijn. Om geen onnodige teeltrisico’s te nemen wordt geadviseerd om voor rassen te opteren met een rijpheidsindex die niet meer dan 30 tot 40 punten hoger ligt dan wat u normaal voor voedermaïs zou uitzaaien. Kiest u bijvoorbeeld doorgaans voor een voedermaïs met FAO 240-250, dan kunt u voor een energiemaïs opteren voor rassen met een FAO tot 280-290. Maar … Niet elk ras in de EU-rassencatalogus met een FAO van 280 is ook een goede energiemaïs!Het ras moet ook goed gedijen in onze klimaat- en bodemomstandigheden en dit is zeker niet voor al deze rassen het geval!

Informeer dus goed of het ras geschikt is voor onze regio, informatie uit de Belgische beschrijvende rassenlijst of vergelijkend rassenonderzoek van onafhankelijke praktijkcentra is hier een nuttig instrument.

Zit de energie nu in de kolf... of niet?

Een biogasinstallatie wordt weleens vergeleken met een betonnen koe, maar dat is het niet helemaal. De verblijftijd van de maïs in een biogasinstallatie is bijvoorbeeld vele malen langer dan in het maag-darm kanaal van een koe. De selectie van voedermaïs is erop gericht in de korte verblijftijd van de maïs in de koe zoveel mogelijk energie ter beschikking te stellen aan de koe. Het kolfaandeel en het zetmeelgehalte zijn in dit verhaal zeer belangrijk. Of het kolfaandeel ook zo belangrijk is bij het vergisten van de maïs, is op vandaag nog steeds een bron van veel discussie.

Wat we weten uit onderzoek is:
• Dat kolven gemiddeld rond 400 m³CH4/ton organische droge stof opleveren, terwijl de restplant rond 320 m³CH4/ton organische droge stof produceert.
• Dat het kolfaandeel in de totale plant in de praktijk varieert tussen 40 % (biomassatypes) en 60 % (korrelmaïstypes).   

Combineren we deze beide gegevens, dan zien we dat bij kolfrijke types een potentiële meeropbrengst aan methaan per ton droge stof van een 4-tal procent kan gehaald worden in vergelijking met biomassatypes. Toch is de correlatie tussen kolfaandeel en biogasopbrengst in de praktijk zwak omdat heel wat andere factoren ook een rol spelen. De kwaliteit van de restplant bijvoorbeeld. Rassen waarvan de restplanten tijdens de afrijping langer groen blijven, en dus beter vergistbaar zijn, halen hier een voordeel.

Het besluit is dat je met de rassenkeuze de biogasopbrengst per ton droge stof niet zo veel kan beïnvloeden. De kunst is vooral om zoveel mogelijk biomassa aan een optimaal drogestofgehalte te oogsten. In dit opzicht is een doordachte rassenkeuze wel zeer belangrijk.