Hoe teel je maïs?

5 tips voor goede energiemaïs

  1. Kies enkel voor een laat afrijpende energiemaïs wanneer u vroeg en in goede omstandigheden kunt zaaien, een bodem hebt met een goede vochtvoorziening en het gewas in het najaar voldoende lang kan aanhouden.
  2. In alle andere gevallen is het beter om voor een half vroege – half late voedermaïs te opteren.
  3. Een drogestofgehalte van > 29 % blijft de basisvoorwaarde om de drogestofverliezen in de kuil binnen de perken te houden.
  4. Ideaal is de maïs te oogsten aan een drogestofpercentage tussen 30 en 33 %. Hogere drogestofgehaltes kunnen een negatieve invloed hebben op de vergistbaarheid door een hoger ligninegehalte in de restplant.
  5. Hou er rekening mee dat het drogestofgehalte bij oogst ook de trans- portkosten beïnvloedt: haalt u 100 ha energiemaïs binnen aan een drogestofgehalte van 29 % dan moet u gemakkelijk 500 tot 600 ton méér massa aanvoeren en inkuilen dan wanneer u aan 32 % droge stof oogst. Dit brengt ook verhoogde afzetkosten voor het digestaat met zich mee.

Wat is goede energiemaïs?

Vaak wordt gekozen voor halflaat tot (zeer) laat afrijpende rassen. Het achterliggende idee daarbij is dat deze rassen later in bloei komen en dus een langere vegetatieve groei kennen: ze groeien over het algemeen sterker uit, hebben dikkere stengels en meer bladmassa. Ze produceren met andere woorden meer biomassa. Dit gaat wel een stuk ten koste van het kolfaandeel. Sommige zaadhuizen bieden energiemaïsrassen aan die naar voedermaïsnormen zéér laat zijn. Deze rassen hebben duidelijk een hoog opbrengstpotentieel, maar zijn als ruwvoeder minder geschikt omdat ze minder goed scoren op verteerbaarheid. Dit betekent evenwel niet dat ze ook minder goed zouden presteren op vlak van vergistbaarheid…

 

Tenslotte hangt de rassenkeuze ook af van de teeltomstandigheden. Zijn deze minder optimaal, bv. wat vochtvoorziening in de bodem betreft of omdat u maïs zaait na een voorjaarssnede raaigras of snijrogge, kiest u beter voor een vroege - halfvroege voedermaïs dat zijn potentieel heeft bewezen, dan de extremen op te zoeken door te opteren voor een late energiemaïsvariëteit. Dit kunt u wel doen indien u erg vroeg kan zaaien (vanaf 20 april), in een bodem met een goede vochtvoorziening en waarbij u de teelt in het najaar voldoende lang kan aanhouden. Een voldoende hoog drogestofgehalte (> 29 %) blijft immers essentieel om de waardevolle biomassa niet terug te verliezen onder de vorm van silosappen in de kuil.

 

De meeropbrengsten biomassa die u kunt genereren met latere variëteiten hangen sterk af van het groeiseizoen: in goede groei-omstandigheden kunnen de meeropbrengsten uitgesproken zijn terwijl bv. in koude of droge groeiomstandigheden dit veel minder het geval zal zijn. Om geen onnodige teeltrisico’s te nemen wordt geadviseerd om voor rassen te opteren met een rijpheidsindex die niet meer dan 30 tot 40 punten hoger ligt dan wat u normaal voor voedermaïs zou uitzaaien. Kiest u bijvoorbeeld doorgaans voor een voedermaïs met FAO 240-250, dan kunt u voor een energiemaïs opteren voor rassen met een FAO tot 280-290. Maar … Niet elk ras in de EU-rassencatalogus met een FAO van 280 is ook een goede energiemaïs!Het ras moet ook goed gedijen in onze klimaat- en bodemomstandigheden en dit is zeker niet voor al deze rassen het geval!

 

Informeer dus goed of het ras geschikt is voor onze regio, informatie uit de Belgische beschrijvende rassenlijst of vergelijkend rassenonderzoek van onafhankelijke praktijkcentra is hier een nuttig instrument.

Lees meer

Schrijf je in op de nieuwsbrief van Enerpedia.