Bewaarloodsen

Principes van aardappelbewaring - ventilatie

1.       Ventileer van zodra de aardappelen binnenkomen

Ook als de loods nog niet volledig gevuld is, is het goed ’s nachts enkele uren intern te ventileren met de poort open. Dit laat de toe de temperatuur in de hoop te homogeniseren en gelijk te brengen aan de omgevingstemperatuur (= natuurlijke afvoer van aanhangend vocht). Bovendien zoekt de lucht dan voor het eerst zijn weg: de weg die hij voor de rest van het seizoen zal volgen. Ventileer met een debiet aangepast aan de reeds ingeschuurde hoeveelheid. Van zodra de loods vol is, kan er automatisch gestuurd worden met het oog op drogen en/of wondhelen.

 

2.       Komen de aardappelen droog binnen en is het product gezond (geen rot), dan mag alle aandacht gedurende de eerste 14 dagen gaan naar wondheling. Dit houdt in dat de temperatuur op een in te stellen streeftemperatuur gehouden wordt (tussen 12 en 15°C).

Hoe voorzichtig men ook rooit en inschuurt, er zullen altijd aardappelknollen beschadigd worden. Zowel onzichtbaar kleine barstjes als grote snijwonden zijn ideale invalspoorten voor micro-organismen. Bovendien geven ze aanleiding tot gewichtsverliezen, als gevolg van een toenemende verdamping. Het is dus van groot belang dat wonden kunnen helen. Dit houdt in dat de beschadigde plek verkurkt.

Hoe hoger de aardappeltemperatuur, hoe sneller de wondheling verloopt. Bij een relatieve luchtvochtigheid van 80 à 95% en een temperatuur van 12°C neemt wondheling 14 dagen in beslag. Bij 18°C neemt dit amper 7 dagen in beslag. Bij een knoltemperatuur van 20°C, duurt de wondhelingsperiode slechts 2 à 3 dagen. Opgelet echter met hoge temperaturen, aangezien dit gunstige voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van schimmel- en bacterieziektes. Houd de aardappelen daartoe altijd op minder dan 18°C. Onder de 10 à 12°C vindt géén wondheling plaats.

Tijdens de heelperiode dient er in principe dus weinig uren geventileerd te worden. Dagelijks enkele uren met externe lucht ventileren (max. afvoer van 3 gram water /m³ lucht) is genoeg om de temperatuur, het vochtgehalte en het CO2 gehalte onder controle te houden. Let wel, dit geldt enkel als de aardappelen droog zijn en blijven (= 100% gezond zijn). Is dit niet het geval, dan dient er eerst langdurig en intensief gedroogd te worden. Ook andere rassen die gekend zijn omwille van hun moeilijke bewaring (Fontane, Ramos, …) moeten van in het begin meer geventileerd worden dan Bintje.

 

3.       Als de aardappelen in natte omstandigheden gerooid zijn of er werden rotte aardappelen mee ingeschuurd, dan moet er zo snel mogelijk gedroogd worden.

Warmte en vocht zijn immers ideale omstandigheden voor de ontwikkeling van bacteriën en schimmels. Van zodra de eerste aardappelen ingeschuurd zijn, moet met drogen worden gestart. Dit betekent dat er geventileerd moet worden met lucht die het vocht van de aardappelen kan opnemen en afvoeren (=drogende lucht!). De beste droogresultaten worden bekomen met drogende buitenlucht. Niet in alle omstandigheden is buitenlucht geschikt voor drogen. Daarom is het belangrijk te weten wat de temperatuur van de buitenlucht is in verhouding tot het product.

basisregel voor drogen is: buitenlucht die kouder is dan de aardappelen, is altijd drogend. Koude lucht zal immers opwarmen als hij door aardappelen met een hogere temperatuur gestuurd wordt. Door die opwarming kan de lucht meer vocht opnemen. Het vocht dat zich op de aardappelen bevindt, zal dus afgevoerd worden. Hoe hoger de knoltemperatuur, hoe groter de kans dat buitenlucht kouder is. Dit betekent dat er gedurende een langere periode met koudere, drogende lucht geventileerd kan worden. Zorg evenwel dat de aardappelen gedurende de eerste weken niet te snel afkoelen door intens ventileren. De producttemperatuur mag niet onder (10 à) 12°C komen voor een voldoende wondheling. Op dat ogenblik is het gebruik van een kachel aangewezen. De drogende koude buitenlucht wordt dan best opgewarmd tot hij 2°C warmer is dan de aardappelen.

Als de temperatuur van de buitenlucht dezelfde is als de temperatuur van de aardappelen, dan is die lucht drogend op voorwaarde dat het niet regent of mistig is (RV<100%).

Lucht die warmer is dan de aardappelen, is slechts in bepaalde gevallen drogend. Het al of niet drogend effect van deze lucht hangt af van de relatieve vochtigheid (RV) van de lucht. Hoe hoger de temperatuur van de buitenlucht ten opzichte van de knoltemperatuur, hoe lager de RV moet zijn om drogend te zijn. In de tabel is terug te vinden hoeveel de RV maximaal mag zijn om drogend te zijn.

Wanneer er geen geschikte buitenlucht voorhanden is, moet er voldoende intern geventileerd worden (1 uur op 4). Bij intern ventileren wordt er géén vocht naar buiten afgevoerd, maar zal het aanwezige vocht herverdeeld worden over de ganse partij.

Wanneer de knollen en de aanhangende grond op een diepte van 30 à 40 cm in de hoop droog aanvoelen, kan bij een gezonde partij met drogen worden gestopt. Verder ventileren om nog meer te drogen, heeft weinig zin aangezien hiermee vocht wordt onttrokken aan de gezonde aardappelen. Dit zorgt voor gewichtsverlies, slappe knollen en een grotere kans op drukplekken. Zitten er nog altijd rotte knollen in de partij die buurknollen dreigen nat te maken, dan moet het drogen nog even doorgaan. Controleer daartoe regelmatig de rotte knollen op en in de bovenste laag aardappelen.

Om zoveel mogelijk drogende ventilatie-uren te bekomen, mag de temperatuur van de aardappelen niet te snel zakken. Buitenlucht is immers zonder meer drogend als hij kouder is dan de aardappelen. Wanneer dus voortdurend met koude lucht geventileerd wordt, daalt de aardappeltemperatuur en blijven er nog weinig momenten over om met koude(re) buitenlucht te drogen.

 

4.       Na de wondheling en het drogen kan gestart worden met het inkoelen van de aardappelen tot de gewenste bewaartemperatuur. Het inkoelen dient gepaard te gaan met zo weinig mogelijk gewichtsverliezen. Dit betekent dat het inkoeltraject met zo weinig mogelijk ventilatie-uren moet worden gerealiseerd.

Een eerste vereiste voor een beperkt aantal ventilatie-uren, is een voldoende capaciteit (100 m³/h per m³ aardappelen). Een lagere ventilatiecapaciteit leidt automatisch tot meer draaiuren en meer gewichtsverlies. Bovendien is het van groot belang dat lucht gebruikt wordt met een voldoende koelend vermogen. Tegen de tijd dat buitenlucht de aardappelen bereikt, wordt hij via het ventilatiesysteem al 0,5 à 1°C opgewarmd. Om het aantal draaiuren te beperken zal de buitenlucht bij het inkoelen dus al 2°C kouder moeten zijn dan de aardappeltemperatuur. De temperatuur van de lucht die het kanaal binnen gaat mag uiteindelijk niet meer dan 2°C kouder zijn dan de aardappeltemperatuur. Menglucht is meestal nodig.
Ventileer met vochtige lucht. De meest vochtige periodes doen zich voor ’s nachts. Een efficiënte benutting van de meest geschikte buitenluchttemperatuur en vochtigheidsgraad lukt het best met een automatische ventilatiesturing. Het temperatuurverschil in de hoop mag niet groter zijn dan 1 à 1,5°C. Temperatuurverschillen tussen de onderste en de bovenste aardappellagen kunnen aanleiding geven tot condens. Daarom moet er af en toe intern geventileerd worden (bv. 15 minuten per 3 uur).

Het inkoelen van de aardappelen dient geleidelijk te gebeuren: per dag mag de temperatuur van de aardappelen netto niet meer dan 0,2 à 0,3°C dalen. Alleszins moet worden voorkomen dat de temperatuur tussentijds weer gaat stijgen. Dergelijke schommelingen kunnen er toe leiden dat de kiemrust sneller doorbroken wordt. Vooral in het begin van de inkoelperiode wordt er nogal eens gebruik gemaakt van enkele zeer koude nachten. De bewaartemperatuur gaat dan snel naar beneden. Het gevaar bestaat dat de buitentemperatuur daarna langdurig hoog blijft, waardoor er niet meer kan geventileerd worden met lucht die kouder is dan de (koude) aardappelen. De producttemperatuur zal dan weer stijgen.

 

5.       Eens de aardappelen op de gewenste bewaartemperatuur zitten, is het van belang die temperatuur te handhaven.

Aardappelen zijn immers levende organen die blijven ademhalen en dus warmte produceren. Deze warmte moet door ventilatie voortdurend afgevoerd worden. Warmteafvoer betekent evenwel vochtverlies en vochtverlies betekent gewichtsverlies.
De beste methode om vochtverlies te beperken, is te streven naar een maximale interne weerstand tegen vochtverlies vanwege de aardappelen. Dit betekent dat de aardappelen voldoende rijp moeten zijn bij oogst, zo min mogelijk beschadigd worden, goed verkurkt zijn, een goede wondheling hebben en dat ze niet gaan kiemen tijdens de bewaring. Bovendien moet er liefst met vochtige lucht worden geventileerd.

Omdat afgevoerd vocht door de aardappel elke keer weer aangevuld wordt tot er een evenwicht in de omringende lucht is, is het beter af en toe lang te ventileren dan dikwijls kort te ventileren. Door met hoge luchtsnelheid te ventileren kan het totaal aantal ventilatie-uren beperkt worden. Het vochtverlies wordt immers maar in beperkte mate nadelig beïnvloed door een hoge luchtsnelheid. Het is vooral het aantal ventilatie-uren dat negatief is voor vochtverlies.
De minimale bewaartemperatuur is afhankelijk van het ras en zijn bestemming. Té lage waarden zijn nefast voor de bakkleur en/of de smaak. Ook schommelende temperaturen zijn nadelig voor de kwaliteit.

 

6.       Intern ventileren tijdens bewaarseizoen (zeker in geval van koude)

 Het is belangrijk de temperatuur in de partij regelmatig te homogeniseren, want anders kan de temperatuur langs de buitenmuren zakken. Daar krijg je last van vocht (vochtige lucht condenseert op de koude aardappelen) + extra afkoeling door verdamping als deze aardappelen met koelere buitenlucht geventileerd worden. In droge partijen mag dit gerust alle 6 uren een kwartier zijn. Zitten er rotte knollen of waterzakken in de partij, dan is frequente luchtstroming van belang. Ventileer in dat geval elke 4 uren een uur intern.

 

7.       De lentezon in het voorjaar = opwarming

Om opwarming zo lang mogelijk uit te stellen is een goede isolatie nodig. Kieren en spleten moeten worden afgedicht! Zonnige dagen? Nooit intern ventileren, want dan zal de warme lucht van net onder het dak zich vermengen met de koude aardappelen. Wacht tot ’s nachts als de buitentemperatuur onder de aardappeltemperatuur gezakt is om te ventileren.

 

8.      Frequentiegestuurde ventilatoren

 EC ventilatoren bieden heel wat voordelen

- Standaard 20% lager stroomverbruik

- 50% energiebesparing bij 80% toerental

- Standaard toerentalregeling

 

9.     EPB normen

Een EPB-regelgeving omvat drie normen: een maximaal K-peil, isolatienormen of maximale U-waarden en minimale ventilatienormen.

In de landbouw gelden momnteel enkel minimale isolatienormen of maximale U-waarden. Een hoge U-waarde betekent een groot verlies aan warmte. De U-waarde is afhankelijk van de isolatiewaarde en de dikte van het materiaal. U-waarden kunnen opgegeven worden voor één materiaalsoort of voor een combinatie van materialen, b.v. voor een samengestelde wand  (betonelement + isolatiemateriaal). Ter vergelijking: De maximale U-waarde voor industriële gebouwen is 0,24 W/m²K. De verplicht U-waardes voor bewaarloodsen bedragen:

  • muren en daken: ≤ 0,40 W/(m².K)
  • vensters: ≤ 1,1 W/(m².K)
  • vensters met profiel: ≤ 1,8 W/(m².K)
  • poorten en deuren: ≤ 2 W/(m².K)

Verblijfruimtes voor dieren en ruimtes voor bewaring en/of productie van plantaardige producten worden vrijgesteld van de ventilatie-eisen. Alle overige ruimtes waar personen werken en/of verblijven dienen te voldoen aan de bestaande ventilatienormen. Aparte koel-, productie- of bewaarcellen binnen de loods vallen niet onder de EPB-regelgeving.

Lees meer

Schrijf je in op de nieuwsbrief van Enerpedia.